Pension Dallas
Het is zestien jaar later. In het spoor van Google Earth loop ik virtueel over de Puente de Santa Maria in Burgos. Het zebrapad aan het eind van de brug is er nog steeds. Maar aan de overkant van de straat, waar toen Pension Dallas lag, is nu een gapend gat, een bouwput. Het bescheiden pension aan de Plaza de la Vega is weggevaagd. Niet dat het mij verbaast. Het zag er toen ik er voor de eerste keer kwam al armoedig en bouwvallig uit. Niet ongewoon voor Spanje, maar wel voor een toch wat prestigieuze locatie in het moderne Burgos. Samen met Anne, mijn toen twintigjarige dochter, vond ik er onderdak op dinsdag, 17 juli 2001. Het was onze eerste camino, niet gehinderd door enige ervaring. We waren zomaar ergens begonnen, in Logroño en we zouden wel zien waar het schip zou stranden. Dat werd Pension Dallas, 123 kilometer verder.
De dag ervoor waren we aangekomen in het klooster van Juan de Ortega. Over blaren tijdens het wandelen wordt wel gezegd dat ze na een dag of drie vanzelf verdwijnen. Dat was op dag zeven bij mijn dochter nog steeds niet het geval. Ik stop ermee, zei ze. Het waren niet alleen die blaren, ze was uitgeput door het dragen van haar achteraf gezien veel te zware rugzak en de temperaturen, die nu eens heel laag en dan weer extreem hoog waren. Ik begreep het, maar een oplossing was niet eenvoudig. Het klooster lag in the middle of nowhere, zelfs te afgelegen voor een bus. We moesten door, of ze het nu leuk vond of niet.
De volgende ochtend werden we om 5 uur wakker door het gefluister en geritsel van onze slaapzaalgenoten, een tiental Spaanse pubermeiden, die extreem vroeg uit de veren waren. Misschien was dat het moment dat ik genoeg kreeg van de refugio’s, de goedbedoelde spotgoedkope onderkomens voor pelgrims, die we zelfs een keer met veertig andere wandelaars hadden gedeeld. Ik verlangde hevig naar de privacy van een eigen kamer.
Anne beet op haar tanden, rukte de blarenpleisters van haar voeten en plakte er nieuwe exemplaren op. Met een voorspelbaar resultaat: het middel (compeed) was erger dan de kwaal. Wilden we Burgos halen dan moesten we als de bliksem achter die Spaanse meiden aan. We vertrokken zonder ontbijt om kwart voor zeven in de schemering. Het was koud op 1000 meter hoogte en er stond een stevige wind. Maar geelgorzen en een enkele nachtegaal zongen opgewekt, er graasden koeien met grote bellen om hun nek en de uitzichten tijdens het gouden licht van de vroege ochtend op de hoogte vloer liep zo scheef dat mijn op de grond gevallen waterfles uit eigen beweging naar de deur rolde. We waren de enige gasten. Maar wat gaf het. We hadden een slaapplaats voor onszelf en het centrum was op honderd meter afstand.
De volgende dag liepen we met enig gevoel voor symboliek over de Puente de los Malatos (de Brug der Zieken) naar de Albergue om een stempeltje te halen voor onze pelgrimspas. Het was een uur of vier, de zon scheen fel op de stoep, waar we tussen tientallen andere wachtende wandelaars ook de Spaanse meiden aantroffen. Ze zwaaiden vriendelijk naar ons, toen we – twee zielen één gedachte – haastig terugkeerden naar onze ziekenboeg in Pension Dallas. De gedachte dat het pension van de aardbodem is verdwenen, is moeilijk te verdragen.