De Vrolijke       Pelgrim

home      films      foto’s     tekeningen      verhalen      links      contact

                   

Het klooster

De nacht was koud geweest in onze noodtent tegenover de romaanse kerk van Belorado. Zo koud, dat wij het als een opluchting ervoeren toen wij om vijf uur werden gewekt door het rumoer van een grote groep Spaanse pubermeiden in de tenten naast ons. Hun zaklantarens zagen we door het tentdoek aan en uit flitsten, buiten was het aardedonker. Het hield de meisjes niet tegen, een uurtje later waren ze in een oogwenk verdwenen, op weg naar het klooster waarvan alleen de naam al tot de verbeelding sprak: San Juan de Ortega, genoemd naar zijn oprichter uit de twaalfde eeuw.  

 Iedere wandelaar trekt zijn eigen plan, maar toen de een na de andere pelgrim in de duisternis verdween, maakte het ons, kuddedieren als we zijn, toch wat onrustig. Als laatste vertrokken we om zeven uur, precies een uur eerder dan we ons hadden voorgenomen. Het was truienweer op deze hoogte en de harde wind maakte het er niet aangenamer op. Na een korte maar stevige klim over de Montes de Oca stonden we in het vroege ochtendlicht de ongerepte wereld om ons heen te bewonderen. Daar beneden moesten de Spaanse meisjes ergens in het onafzienbare donkere eikenbos wandelen. Maar door de stilte om ons heen, leek het even alsof ze nooit hadden bestaan.

Na de afdaling begon het zacht te regenen. Onder een steeds donkerder wordend wolkendek lag het bos er niet uitnodigend bij. Gramstorig leek het wel.  Nu was het onze beurt om voor een paar uur in het groen te verdwijnen. Ergens middenin het bos liepen we een meisje uit Zaragoza tegen het lijf. Ze had een bosje doorweekte bloemen in de hand, als een soort Roodkapje onbewust van enig gevaar. En goed beschouwd was dat er ook niet. Maar na uren wandelen door een doodstil woud, kunnen de gedachten van een mens op zeker moment op hol slaan.

Na de eindeloze tocht door het bos kwam het klooster verrassend snel in zicht, een geestelijke enclave in het niemandsland van heuvels en bossen. Een andere overnachtingsmogelijkheid was er niet en Burgos lag 25 kilometer verder. Tegenover het klooster ligt een dorpje, dat net als het klooster San Juan de Ortega heet. Het telt tot op de dag van vandaag minder dan dertig inwoners. We werden naar een slaapzaal gebracht met tien stapelbedden, grotendeels al in beslag genomen door onze Spaanse buurmeisjes uit het tentenkamp. Langzaam maar zeker raakten de tachtig bedden in het klooster bezet en het was nog maar twee uur in de middag.

De temperatuur was inmiddels opgelopen tot bijna dertig graden en er was geen wolkje meer te bekennen. We kregen al snel door dat het een lange middag zou worden. De kleine bar bij het klooster was gesloten. Over de hele lengte van de kloostermuren zaten de pelgrims alleen of in groepjes de tijd te doden in de blakende zon. Wie zijn pelgrimage naar Santiago was begonnen ‘om zichzelf terug te vinden’, te mediteren of wat voor contemplatieve gedachten dan ook te ontwikkelen, vond hier zijn habitat. Hoe kwam het toch dat ik die lange middag niet verder kwam dan gedachten aan bier, eten en aan de blaren onder de voeten van mijn dochter? Ik ben een wandelaar, geen pelgrim besloot ik.            

  Tegen de avond waren alle bedden bezet. Kloosterlingen sleepten goedhartig matrassen aan die in de gangen werden gelegd. Eindelijk was de middag voorbij. De bar ging on-Spaans vroeg open en iedereen veerde op. De klokken luidden en in een lange rij zochten pelgrims en wandelaars een bank in de koelte biedende kloosterkerk. En daar waren ze weer: de Spaanse pubers en ook Roodkapje uit Zaragoza. De mis begon, maar de woorden kon ik al gauw niet meer volgen. Mijn blikken dwaalden af naar het prachtige interieur, met centraal de stenen sarcofaag waarin San Juan de Ortega is bijgezet. Eindelijk werd het rustig in mijn hoofd, zo rustig dat ik weer hoop kreeg toch eens een echte pelgrim te worden.