De Vrolijke       Pelgrim

home      films      foto’s     tekeningen      verhalen      links      contact

                                                                                                                                

De spugende Duitser

Het zou een hete dag worden. Uit voorzorg hadden we ieder twee en een halve liter water meegenomen, want op de Via de la Plata, zeker in de Extremadura, zijn onderweg weinig gelegenheden om bij te tanken. Onze wandelgids beloofde ons een mooie tocht door landgoederen met koeien, stieren, schapen en vooral onafzienbare landerijen met kurkeiken. Dat klopte, net als de hitte, die ook vandaag weer boven verwachting was. Maar ach, de afstand tussen Carcaboso en Cáparra zou met zijn twintig kilometer geen probleem zijn.  

 Op het heetst van de dag namen we middenin zo’n landgoed een verkeerde afslag, wat ons na een uur duidelijk werd toen we uitkwamen op een asfaltweg, die er volgens ons boekje helemaal niet behoorde te zijn. En weer maakten we de verkeerde keuze, rechtsaf het van hitte smeltende asfalt op. De zon die ons recht in het gezicht scheen, had een waarschuwing moeten zijn dat we naar het zuiden liepen in plaats van het noorden. Vele kilometers verder zagen we dat beschaamd in. Terug moesten we.

 Uren later begonnen we dan eindelijk aan de finale, een tocht van zeven kilometer, kaarsrecht over de cañada van landgoed Venta Quemada. Hoe leger onze drinkflessen werden, hoe meer zorgen we ons begonnen te maken over het eindpunt. Wás Cáparra eigenlijk wel een dorp? De wandelgids noemde alleen een  poort en ruïnes uit de Romeinse tijd. Wel zou de eigenaar van het dichtstbijzijnde Hostal, tien kilometer verder, bereid zijn peregrinos bij de poort op te halen. Dat klonk vaag.

 Eindelijk kwam de eeuwenoude poort in zicht. Hij was letterlijk en figuurlijk het hoogtepunt te midden van de tot de grond toe afgebroken resten van een Romeinse nederzetting. Er was geen mens te bekennen. Alleen de krekels en de wind verbraken de stilte. Onze waterflessen waren bijna leeg. Er was nog maar één oplossing: het Hostal bellen om te vragen ons op te halen. Ons kinder-Spaans was net voldoende om te begrijpen dat de eigenaar daartoe bereid was.

 Honderd meter voorbij de poort was een volkomen verlaten weg, waar we de auto van verre moesten kunnen zien aankomen. Toen, vanuit het niets, verbrak een stem achter ons de verpletterende stilte. ‘Hallo!’ Daar, in de schaduw van een greppel lag een oudere Duitse man, zijn rugzak ernaast. Hij zag er bleek en weggetrokken uit. ‘Ich war sehr dumm’, zei hij. Hij was een dag eerder aangekomen om een deel van de Via de la Plata te lopen, maar was die morgen zonder water op pad gegaan. En dat terwijl hij al jaren camino’s liep. We gaven hem het laatste beetje water uit onze fles, wat hij een half uur later vol overtuiging in de greppel uitspuugde. Veel later, de middag ging al in de avond over, kwam eindelijk het busje van Hostal Asturias. Spannend? Hoe zo? Hij deed dat cada día (elke dag). Onze Duitser, een rechtsgeleerde naar bleek, zouden we nog dagenlang tegenkomen, in goede gezondheid. Zijn drinken voor onderweg vergat hij niet meer.